Paul van der Laan groeide in de jaren vijftig van de vorige eeuw op in een pleeggezin. (tekst en foto: Judith Rikken)
Paul van der Laan groeide in de jaren vijftig van de vorige eeuw op in een pleeggezin. (tekst en foto: Judith Rikken) Judith Rikken

‘Niemand is alleen op de wereld’

Human Interest 304 keer gelezen

‘Opgroeien zonder ouders was een futiliteit.’ Zo werd volgens Nieuwerkerker Paul van der Laan de situatie beschouwd van duizenden kinderen, die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw als baby door de overheid bij hun ongehuwde moeders waren weggehaald. “Voor mij was het duidelijk geen kleinigheid, ook al was ik geadopteerd.”

Van der Laan schreef er het boek ‘Het vuilnisbakkenras’ over, een deels autobiografische roman over de invloed van adoptie op ouder en kind en de wat hij noemt ‘dramatische gevolgen van verkeerd denken’. Hoofdpersoon Rob Verstraeten wordt in het boek op jonge leeftijd geconfronteerd met zijn adoptie. Als hij niet de juiste antwoorden krijgt op zijn vragen, raakt hij verstrikt in zijn hersenspinsels. 

De nu 71-jarige Van der Laan groeide op in Rotterdam in een pleeggezin met een gehandicapte zus. Op zijn twaalfde verjaardag veranderde voor hem alles. “Mijn ouders namen me mee naar de bioscoop. Dat gebeurde nooit, want er was niet vaak oppas voor mijn zus. Die avond gingen we naar de film ‘Alleen op de wereld’ naar het boek van Hector Malot over de weesjongen Remi. Ik vond het een rotfilm, met dieren die dood gingen en die oude straatmuzikant die sterft van de kou.
Toen we thuiskwamen, kwam de aap uit de mouw. ‘Jij bent net zo’n jongetje als Remi’, zeiden mijn ouders, die vertelden niet mijn echte vader en moeder te zijn. Na die avond was het onderwerp taboe. Mijn biologische moeder was een slechte vrouw, hadden ze me verteld en daar moest ik het mee doen. Het was niet de bedoeling er verdere vragen over te stellen. Ik haalde het dan ook niet in mijn hoofd er ooit nog over te beginnen.”
Pas bij zijn trouwen op dertigjarige leeftijd, zag hij in het uittreksel uit zijn geboorteakte in de kantlijn voor het eerst de naam van zijn biologische moeder. “Toen mijn vader dat papiertje zag, was het huis te klein.” Nog steeds voelde hij zich niet vrij om op zoek te gaan of te vragen naar meer informatie over de vrouw die hem het leven schonk en liet het, zoals hij al die roerige jaren sinds zijn puberteit had gedaan, rusten. “Ik dacht alleen maar: dat mens hoefde me niet, dus ik hoef verder ook niets van haar te weten. Ik wilde niet in een mesthoop gaan zitten roeren. Ik dwong mezelf de situatie te accepteren zoals die was, omdat je het verleden niet kunt terugdraaien. Soms was dat te doen, soms niet.”  

Uiteindelijk won de nieuwsgierigheid het toch. “Ik ontdekte dat mijn moeder als alleenstaande werkende vrouw een akkefietje met een getrouwde man had gehad. Net als vele andere ongetrouwde moeders in die jaren vijftig deed ze na de bevalling afstand van haar kind - in haar geval overigens vrijwillig, en niet door de overheid gedwongen zoals al die andere duizenden vrouwen.
Ik kwam erachter dat ze op haar oude dag aan het syndroom van Korsakov leed en in een verpleeghuis woonde. Ik vroeg me af hoe ze aan die ziekte kwam; die krijg je niet van een weekje doorzakken. Dan ga je denken: misschien heeft ze toch niet los kunnen komen van het feit dat ze haar kind heeft afgestaan. Ik trok de stoute schoenen aan en besloot dat ik haar wilde ontmoeten. Dat werd verhinderd door een neef, die me meedeelde dat de familie geen contact met mij wenste. Ik kon niet anders dan dat accepteren.”    

De gebeurtenissen zijn hem niet in de koude kleren gaan zitten en leidden onder andere tot depressies. “Als geadopteerd kind maak je een heleboel aannames. Zoals: mijn moeder zal wel niet van me gehouden hebben. En je vraagt je af: was ik niet goed genoeg? Levenslang blijft een gevoel van afwijzing sluimerend aanwezig. Maar ook een bepaald schuldgevoel, zowel naar mijn biologische moeder, als naar mijn pleegouders. Die laatsten moest ik natuurlijk vooral heel erg dankbaar zijn, vond ik.
Al die aannames, je eigen hersenspinsels, zetten zich zo in je vast, dat je gaat reageren op een manier die misschien niet altijd de beste is. Met mijn boek wil ik een handreiking doen aan anderen.” Hoofdpersoon Rob in zijn roman heeft dezelfde wens: ‘Hij wilde anderen waarschuwen voor zijn zinloze vluchtgedrag en de nare consequenties daarvan. Vluchten levert een gevecht op dat je alleen niet aankunt. Hij had zijn eigen wereld waarin hij niemand toeliet, willen scheppen. Dat was mislukt. Er bestaat slechts één wereld: die van allemaal. Niemand is ‘alleen op de wereld’.